Annie Venema

Annie Venema was ruim zeven jaar toen de oorlog begon. Met haar ouders, Gerrit en Elbrig (Brechtje), en twee jongere broertjes woonde ze in de Paulus Potterstraat op nummer 28, in Huizum. Vader Gerrit werd opgeroepen voor de militaire dienst en bracht de eerste dagen van de oorlog en de maanden ervoor door bij de Grebbeberg. Hij maakte deel uit van de Geneeskundige Troepen en behandelde zo goed en zo kwaad als het ging in de loopgraven de gewonden. Wat zich in die tijd precies heeft afgespeeld, daar praatte hij niet over. Wel vertelde hij dat hij op een gegeven moment samen met een kameraad is gevlucht, op een boerenkar. Hij had wat koeken en etenswaren gespaard en in zijn tas gedaan, voor als hij het nodig zou hebben. Helaas merkte hij onderweg dat hij niet zijn eigen tas, maar die van een ander meegenomen had. Eerst ging hij naar zijn schoonzuster in Amsterdam, die hem wat opkalefaterde en zijn kleren waste. Toen de situatie veilig genoeg was, keerde hij terug naar huis. Gerrit dook onder in zijn eigen huis. Via de kennissen waar hij een poosje ondergedoken was geweest, raakte hij betrokken bij het verzet. Zijn huis werd een doorgangshuis voor onderduikers en af en toe moesten er berichten worden doorgegeven. Dat laatste was vaak een

klusje voor Annie. Omdat Gerrit niet werkte, had hij geen inkomsten en omdat hij officieel niet thuis was, kreeg hij geen bonkaarten. En dat terwijl er vaak extra mensen in huis waren. Om alle monden te kunnen voeden werd de moeder van Annie eropuit gestuurd om melk te halen bij boeren in de omgeving. Er waren er dus meestal nog andere onderduikers in huis. Vaak bleven ze maar een nacht of een paar nachten. De onderduikers sliepen op de zolder. Wanneer er gevaar dreigde, verstopten ze zich in een schuilplaats, waar ze ook konden slapen:

achter het schot op de slaapkamer van de moeder van Annie, onder het schuine dak. 

 

Bekijk alle verhalen